Het café werd in 1906 gebouwd door mijn overgrootvader
Camille Bostoen.
Hij was
metser-herbergier. Vermoedelijk werd het café in de praktijk uitgebaat door
zijn echtgenote Virginie Deleu samen met haar oudere kinderen, maar zoals dat
vroeger ging was de pater familias ook de officiële uitbater en was zijn vrouw
huishoudster.
In het voorportaal liet
hij een siertegel aanbrengen met daarin zijn initialen “CB” en op de voorgevel
was de naam van de herberg geschilderd.
Men heeft mij altijd verteld
dat er op ongeveer dezelfde plaats reeds een café “De Sneppe” bestond en dat
het nieuwe café er gekomen is na een discussie over de huur of de verkoop van
het andere café. Dit is wellicht ook de reden waarom het nieuwe café niet “De
Sneppe” genoemd werd maar “In de Welgekende Sneppe”.
Ik ben nooit te weten
kunnen komen of dit verhaal klopt of niet maar ik beschik wel over een
notariële akte uit 1905 betreffende de aankoop van 3 percelen grond tussen de “Steenweg
naar Moorseele” en de “Oude Roeselaerestraet” aan Camille Bostoen.
Perceel 48 uit die
verkoop ligt naast de herberg genaamd “De Sneppe”. Het gaat dus vermoedelijk om
het perceel waar het huidige café op staat en het perceel ernaast (de poort
naast het café die altijd een afzonderlijk huisnummer gehad heeft (393)) en het
perceel naast het café en de poort waarop later een woning gebouwd werd, in
1989 aangekocht door mijn vader om er van zijn oude dag te genieten.
Het is in dit verband
wellicht nuttig om te weten dat er in die tijd in Wevelgem en elders in zowat
alle straten heel veel cafés bestonden. Een van de redenen hiervoor is wellicht,
naast de manier waarop onze grootouders hun vrije tijd doorbrachten, het
gegeven dat veel brouwers in die tijd gouden zaken deden, veel onroerend goed
verwierven en dit onroerend goed goedkoper verhuurden als de huurder er zich
toe verbond om in het pand bier te verkopen van dezelfde brouwer?
De foto hierboven is
genomen kort na de oprichting van het café. Bemerk dat de gronden naast het
café nog niet bebouwd waren en dat ook het landschap verderop nog zeer open is.
De oorspronkelijke gevel
is amper veranderd.
Camille Bostoen en zijn
echtgenote Virginie Deleu hadden een zeer kroostrijk gezin, zoals op de foto te
zien is. Ze vormden hiermee in die tijd natuurlijk geen uitzondering. Niemand
weet wie wie is op de foto, die pas terug in handen van de familie gekomen is
toen iedereen die op de foto stond reeds overleden was of mentaal niet meer in
staat was om hier uitleg over te geven.
Toen Camille in 1932 het
café verkocht aan zijn zoon Maurice Bostoen waren er volgens de koopakte nog 11
kinderen in leven. Maurice was de negende van die elf
Maurice Bostoen
(1900-1972) en zijn echtgenote Anna Tiberghien (1895-1981), mijn grootouders,
kochten het café dus in 1932.
Zoals blijkt uit de
koopakte was het adres van het café op dat moment “Steenweg naar Moorseele 152”
en stond er achter het café een bijgebouw dat in dienst was als
vlaszwingelarij, niet uitzonderlijk in Wevelgem, in het mekka van de
Vlasnijverheid.
Maurice Bostoen was net
als zijn vader metser.
Hij was voor zijn
huwelijk met Anna Tiberghien reeds gehuwd geweest met Rachel Santy en met
Marina Vermersch, beiden overleden kort na de geboorte van een kind.
Uit het huwelijk met
Rachel Santy werd een zoon geboren, Hector Bostoen. Die was aanvankelijk metser
maar trad later in dienst als rijkswachter en overleed in 1957 tijdens een
verkeersongeval in dienst. Hij was gehuwd met Alice Craeynest, eveneens een
cafédochter uit Wevelgem (Lieske van de Postiljon, naar het café van haar
ouders café de Postiljon). Mijn tante bleef achter met 4 kinderen Hubert,
Christiaan, Christien en Marc.
Uit het huwelijk met
Marina Vermersch werd een dochter geboren Flore Bostoen (1927-1988), mijn
moeder. Zij trouwde met mijn vader Michaël Malfait in 1957 (1922-2000) en uit
het huwelijk werden twee kinderen geboren mijn zus Marleen (1960-1990) en ik
zelf.
Het feit dat mijn
grootvader drie keer getrouwd was en tijdens ieder huwelijk onroerend goed
verworven had met zijn echtgenote op dat moment heeft er voor gezorgd dat de
afwikkeling van de erfenis na het overlijden van mijn grootmoeder in 1991 een
enorm complexe zaak werd. Het onroerend goed raakte in onverdeeldheid over meer
dan honderd erfgenamen waarvan meerdere in het buitenland verbleven en slechts
met moeite opgespoord konden worden. Het kluwen werd uiteindelijk ontward door
een openbare verkoop van rechtswege om uit onverdeeldheid te treden in 1989,
dus 8 jaar na het overlijden van mijn grootmoeder.
Mijn moeder bleef ook na
haar huwelijk meehelpen in het café, waar mijn ouders ook mee woonden. Zij
verdiende in die tijd een centje bij met naaiwerk en met kuiswerk.
Mijn vader, een boerenzoon,
had in die tijd diverse jobs tot hij besloot om veehandelaar te worden.
De zwingelarij achter het
huis werd dus een koeienstal en op de grond achter de zwingelarij werd eerst
een serre gebouwd waar geraniums gekweekt werden en werd later verbouwd tot een
koeienstal
Mijn ouders baatten het
café in eigen naam uit van ergens in het begin van de jaren 60. Het was een
ouderwets café met klanten van heel divers pluimage van: arbeiders, boeren,
voerlui, vlaswerkers, de buren, doppers, OCMW klanten, facteurs,
gemeentewerkers, bakkers … zowat iedereen kwam er over de vloer. Er waren geen
clubs of verenigingen en er werden ook geen kaartingen of andere wedstrijden
georganiseerd maar er werd altijd gekaart of gebiljart.
Zowel mijn ouders als
mijn grootouders stonden er op dat het café een vrij café zou blijven, wellicht
dat het café er hierdoor altijd ouderwets uitgezien heeft en nooit grondig
gerenoveerd werd. Dat betekende ook wel dat zowat alle brouwers van Wevelgem en
omgeving er over de vloer kwamen om enkele bakken bier te leveren.
Mijn zus en ik groeiden
dus op in een café en aangezien mijn ouders tot aan het overlijden van mijn
grootouders in het café bleven mee wonen en de verhoudingen tussen beide
gezinnen niet altijd optimaal waren, woonden mijn grootouders in de keuken
achter het café en woonden wij in de voorplek die zowel living, keuken als
badkamer was en die op drukke momenten ook nog ingenomen werd door het café.
Van privacy was er in die tijd absoluut geen sprake.
In de eerste helft van de
jaren 70 is mijn moeder ernstig ziek geworden, een ellendige periode met heel
veel onzekerheid. Wij hielden vaak het café open met hulp van een buurvrouw die
soms halfweg de dag zodanig veel gedronken had dat we haar niet meer in de
kelder durfden laten gaan om bier uit te halen. Mijn vader moest zijn veehandel
afbouwen en ging zich wat meer concentreren op hulp in het café en toen mijn
moeder herstelde waren ze verplicht om het toch wat rustiger aan te pakken. Pas
vanaf die periode werd de deur ’s middags enkele uren gesloten.
Thuis hebben we steeds
een telefoon en een televisie gehad, als eersten in onze dichte omgeving.
In de beginperiode van de
NIR/BRT zat de keuken vaak vol met klanten die naar de TV kwamen kijken en
ondertussen wat pinten dronken. De weg naar de telefoon hadden onze buren, die
zelf nog geen telefoon hadden, al snel gevonden. Wij kregen dus vaak telefoon
voor dichte en verre buren en ik moest dan telkens bij die mensen gaan
aanbellen om te zeggen dat er telefoon was. Zij bleven dan bij de telefoon
wachten tot die opnieuw rinkelde en dronken intussen ook een pintje.
De bakkers leverden bij
ons broden voor sommige buren die gaan werken waren en aangezien mijn vader als
veehandelaar veel op boerderijen kwam kon je bij ons altijd groenten,
aardappelen, eieren, etc… krijgen.
Na het overlijden van
mijn moeder in 1988 bleef mijn vader het café verder uitbaten tot hij het in
1989 aankocht bij de openbare verkoping. Hij was toen 67 en de aankoop van de
café was eerder een emotionele beslissing omdat hij wist dat mijn moeder, die
overleden was, dat zo zou gewild hebben.
Aangezien er geen
opvolgers waren heeft hij het café na het overlijden van mijn zus in 1990
verkocht aan Annie Bruwier en haar partner Jacques Vanhaverbeke. Jacques
voerde een aantal verbouwingen uit en baat het café op heden nog steeds uit.
Marc Malfait
16 februari 2024