woensdag 14 februari 2024

Sitiofobie, necrofilie en dipsomanie ...

In de loop van de tijd heeft men geprobeerd vele geaardheden, gedragingen, aandoeningen, afwijkingen, ziektebeelden, ... in kaart te brengen door er o.m. "één-woord-etiketten" op te kleven die eindigen op -filie, -fobie of -manie.

Manie en fobie zijn psychische aandoeningen. Manie verwijst naar een abnormaal verhoogde gemoedstoestand terwijl fobie verwijst naar een abnormale angst voor iets of iemand. Het antoniem of tegengestelde van fobie is "filie", het "houden van" iets of iemand, al dan niet afwijkend van de "norm".

Drie woorden zijn me steeds bijgebleven, ik weet nog goed op welke manier ik ze ontdekte.

Begin jaren 70 ontleende ik het boek Dieptepsychologie van prof. dr. Jan Hendrik van den Berg (1914-2012) in de Wevelgemse bibliotheek, toen nog gevestigd in de Hoogstraat. Later kocht ik ook het boek.


In hoofdstuk II lezen we dat de dieptepsychologie ontdekt werd in 1882 door Josef Breuer (1842-1925).

In de jaren 1880-1882 behandelde Breuer een neurotische patiënte, in de literatuur bekend onder de naam Anna O. Haar ware naam luidt Bertha Pappenheim (1859-1936), een Oostenrijks-Joodse feministe, een sociale pionier en de oprichtster van de Joodse Vrouwenbeweging.

Liechtensteinstrasse 2 Wenen


Het symptoom, dat Anna O. in de zomer van 1882 plotseling kwelde, draagt de naam van sitiofobie, aldus nog steeds het boek, en bestaat hierin dat de patiënt niet meer kan drinken. Elke poging tot drinken deed ook Anna O. walgen. Vocht nam ze tot zich, uitsluitend in de vorm van groeten en fruit. Na zes weken ontdeed ze zich van het symptoom op de volgende manier. Ze verkeerde weer eens in de toestand van spontane hypnose en onderhield zich volgens gewoonte met Breuer. Pratend over haar nieuwe symptoom, wist Anna O. zich plotseling te herinneren, dat ze gezien had hoe een hond uit een glas dronk waaruit juist een dame haar dorst had gelest. Terwijl Anna dit vertelde, gaf ze uiting aan de opperste walging. Daarna verlangde ze te drinken, en ziedaar, ze ontwaakte uit de hypnose met het glas water aan de lippen. Het symptoom was verdwenen.

Het tweede woord, necrofilie, werd me eind jaren 80 bijgebracht door Crazy Love, een film uit 1987 van Dominique Deruddere, gebaseerd op en geïnspireerd door het werk van Charles Bukowski (The Copulating Mermaid of Venice, CA).

De film viel niet overal in goede aarde. De necrofilie in het derde deel van de film viel niet in ieders smaak ...


Necrofilie is een seksuele voorkeur voor het bedrijven van seks met een dood lichaam.

Necroseksualiteit vereist uiteraard beschikbaarheid van een lijk, zoals na grafschennis of moord, bij werken met lijken, bij het overlijden van een naaste of bij het vinden van een lijk.

In nog andere boeken komt het thema voor.

Louis Paul Boon (1912-1979) laat in De Paradijsvogel (1958) romanfiguur Wadman zijn slachtoffers begraven meestal onder de rozenstruiken in zijn tuin, soms na het bedrijven van necrofilie ...


Het boek Le nécrophile van de Franse schrijfster Gabrielle Wittkop, geboren als Gabrielle Ménardeau (1920-2002), uit 1972 werd bestempeld als schandaalroman omdat necrofilie geen licht verteerbaar thema was dat veel controverse veroorzaakte.

Het hoofdpersonage Lucien leidt een geheim leven als necrofiel. 's Nachts haalt hij lijken uit de graven en neemt ze mee naar zijn appartement. In zijn dagboek schrijft hij over zijn nachtelijk leven met de doden ...


Het derde woord, dipsomanie, ontdekte ik voor het eerst, begin jaren 90, in de roman van A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen, een meesterwerk in zijn genre.


Iemand die lijdt aan dipsomanie is een kwartaaldrinker, iemand die met lange tussenpozen overmatig alcohol gebruikt. Hoofdfiguur, advocaat Ernst Quispel, lijdt eraan.

Advocaat van de hanen is een ware encyclopedie van de riten en rationalisaties van de kwartaaldrinker.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten