woensdag 16 oktober 2024

Kortrijkse c(r)ultuur uit Brugge


Dit monumentaal glasraam van 5 op 3 meter, kan je bewonderen in een gebouw waar je niet binnenstapt als je er niet moet zijn.

Als je er wel aanwezig moet zijn, heb je waarschijnlijk te veel andere zaken om het hoofd en valt het je daarom niet onmiddellijk op.

Dit kunstwerk bevindt zich in het Oud Gerechtshof gelegen in de Burgemeester Nolfstraat te Kortrijk. Het Oud Gerechtshof is eigendom van de Regie der Gebouwen.


Het Oud Gerechtshof is gebouwd in 1958 in neoclassicistische stijl, volgens het ontwerp van ingenieur-architect J. Verbeke en architect E. De Schrijver in samenwerking met beeldhouwers Alfred Courtens en Alphonse De Wispelaere ter vervanging van het justitiepaleis van 1875. Op woensdag 21 december 1938 werd het gebouw geteisterd door een brand en in 1946 brandde het volledig af.

In 1957 schreef de provincie West-Vlaanderen een wedstrijd uit voor het maken van een brandglasraam voor het nieuw gerechtshof te Kortrijk. Daniël Crul behaalde de eerste prijs en mocht zijn bekroonde ontwerptekening op werkelijke grootte uitvoeren.


Daniël Crul, geboren te Brugge op 24 april 1928, begon in 1955 met een eigen glasramenatelier en een restauratieatelier voor schilderijen. 

Hij restaureerde o.a. schilderijen uit de tijd van aartshertogen Albrecht en Isabelle, die bewaard worden in de Heilig Kerstkerk te Gent.

In 1993 werd hem de cultuurprijs Gouden Feniks toegekend. Daniël Crul overlijdt op 6 september 2003.

Tijdens het uitvoeren van de opdracht deed hij beroep op zijn 8 jaar jongere broer Antoine, die het voorontwerp en vele uitvoeringswerken voor zijn rekening nam. Ere wie ere toekomt.

Het voorontwerp stelt een rechterfiguur voor, met de attributen zwaard, weegschaal en vuur.

Vermoedelijk hebben de gebroeders Crul zich, bij het maken van die weloverwogen compositie met strenge stilering van de rijzige figuur, deels laten beïnvloeden door het karakter van de oudste tot nu toe gekende brandglasramen, uit de kathedraal van de Duitse stad Augsburg.

Kenners zien, qua primitieve beeltenis en lijnvoering, ook enige gelijkenis met de Karolingische en Ottoonse email cloisonné.

In de 12de, 13de en 14de eeuw stond de techniek van het mondgeblazen glas nog in zijn kinderschoenen, wel qua kleurenpalet maar niet op het gebied van de hedendaagse formaten.

Daardoor zien we in menig kerkglasraam of historisch gebouw kleine schitterende glasstukjes.

Ook in het monumentale glasraam in het Oud Gerechtshof hebben Daniël en Antoine een bijna identieke glas- en beschilderingstechniek bewust toegepast, in de vele kleine en middelgrote kleurpartijen.

Enige symboliek is ook treffend in dit glasraam.

Als contrast met de strakke opbouwlijnen en de dominerende verticale loodlijnen van de figuur, ziet men op de achtergrond de meer organische en speelsere vorm van de opstijgende vlammenzee.

Deze rood en oranje kleurpartij van het vuur symboliseert het vernietigen van het kwade en het slechte gedrag "des mensen", door de rechterlijke uitspraak, het zwaard en de weegschaal.

In deze vlammenzee ontwaart men kleine eivormige blanke stukjes beschilderd glas, die verwijzen naar ietwat angstige blikken van de gestrafte of veroordeelde mens, die oplost in het "niets".

De technische uitvoering, zoals het doortekenen en snijden van de kalibers (patronen), het Duits mondgeblazen antiek glas, het brandschilderen, het bakken in de oven en het in lood zetten werd door de broers in het atelier te Brugge uitgevoerd. De plaatsing in het gerechtsgebouw gebeurde ook door hen.

Daniël Crul voerde ook een opdracht (glasramen) uit in het klooster van de dienstmaagden van de Zaligmaker in de Steenstraat te Heule.

Antoine Crul, in 1936 te Brugge geboren, werd net als zijn oudere broer een gerenommeerd kunstenaar en specialiseerde zich in de keramiek. In 1977 behaalde hij in de internationale wedstrijd voor keramiek in het Italiaanse Faenza de gouden medaille. Een van de werken van zijn inzending werd sindsdien opgenomen in het museum van deze keramiekstad. Antoine Crul is overleden op 30 april 2012.

Daniël (links) en Antoine Crul op latere leeftijd.

Bij de verwelkoming van de nieuwe advocaten-stagiairs wees de gewezen en ondertussen overleden voorzitter van de rechtbank van koophandel van Kortrijk, Bernard Gyselinck er telkens op hoe bijzonder het glasraam wel was.

Vanwaar mijn interesse voor de kunstenaarsfamilie Crul uit Brugge?

In 1975 deed ik mijn legerdienst bij de zeemacht in Sint-Kruis Brugge en leerde er Leo Crul kennen.

De kazerne van toen is ondertussen opgedoekt

Als Bruggeling trof Leo het in de kazerne van Sint-Kruis tijdens zijn legerdienst en kon hij er zijn kunstenaarstalenten botvieren.

O.a. op vraag van legeraalmoezenier Roger Dubois kon hij grote ramen in de kapel retoucheren en kreeg hij na zijn legerdienst een bestelling van vier nieuwe glasramen waarvan het resultaat hierna te zien:




Vier glasramen in de kapel van de zeemachtkazerne te Sint-Kruis Brugge

Bijna 50 jaar later vonden we mekaar terug dankzij het Internet. Leo bleek in de voetsporen getreden te zijn van vader Daniël en nonkel Antoine en kan op vandaag een indrukwekkend curriculum vitae voorleggen (hier klikken).

Uit de Syntra-brochure

Zijn grootste opdracht ooit was de restauratie van 350 vierkante meter glasramen uit een kerk in Sint-Amandsberg.

Het zeven meter hoge glasraam met abstracte beeltenis van een Waregemse schoenwinkel, het vijf meter hoger brandglasraam met afbeelding van een gestileerde Sint-Elooi in de Romaanse Sint-Marrtenskerk van Koolskamp en het glasraam voor het stadhuis van Blankenberge behoren tot zijn mooiste werk.

 

Glasraam schoenwinkel Carlos "Viva di Lei" in Waregem

Brandglasraam Sint-Elooi in de Sint-Martinuskerk van Koolskamp


Eigen werk van Leo Crul in het St. Lodewijkscollege te Brugge

Restauratie door Leo Crul, van de glasramen in de kapel van het St. Lodewijkscollege te Brugge.

Het atelier van kunstglazenier Leo Crul en zijn echtgenote-graficus Rita Riemaker bevindt zich in Assebroek.





Na bijna 50 jaar een weerzien ...

Leo Crul in zijn atelier.

Rita Riemaker

De ontwerpen van het glasraam in het Oude Gerechtshof te Kortrijk worden bewaard in zijn werkplaats.


Werktekening glasraam Oud Gerechtshof Kortrijk

De technische informatie betreffende het glasraam in het Oud Gerechtshof te Kortrijk werd bezorgd door Leo.

Een slotbemerking.

Ooit was glazenier een zeer winstgevend beroep met hoog aanzien.

De "gouden generatie" van na de Eerste Wereldoorlog tot eind jaren 30 en van na de Tweede Wereldoorlog tot aan de bouwcrisis rond 1969-70, heeft meer kansen gehad om van Oostende tot Limburg en van kapel tot kathedraal of basiliek glasramen te kunnen en mogen maken.

Nu rest bijna enkel nog restauratie.

We kunnen alleen maar hopen en pleiten dat deze heel bijzondere en prachtige kunstvorm beschermd en behouden blijft en in stand wordt gehouden.







donderdag 19 september 2024

Kroniek van de aangekondigde aankopen ...

Sinds mensenheugenis wordt Wevelgem bestuurd door de christelijke zuil.

De regerende partij wijzigt enkele keren haar naam: CVP, ACW of CD&V maar het zijn hoofdzakelijk dezelfde mensen of families die de touwtjes blijven in handen hebben.

In de loop van de jaren komt het bestuur geregeld de deelorganisaties binnen de zuil te hulp die in financiële nood verkeren.

In 1989 geraakt de bankinstelling BAC, de broodheer van het ACW, de appartementen boven het kantoor in de Lode de Boningestraat 17 niet verhuurd en verhuurt ze aan het gemeentebestuur, dat te kampen heeft met plaatsgebrek.

Vanaf augustus 1989 huist de volledige technische dienst boven het BAC-kantoor, en dit voor een groot aantal jaren.



Ingevolge mijn klacht van 22 mei 1989 werd een onderzoek ingesteld via de gouverneur en de arrondissementscommissaris. Een passage uit de de brief van de minister gericht aan de gouverneur:

"Uit de fotografisch weergave van de situatie in de gemeente Wevelgem, toegezonden door genoemde, valt evenwel toch het volgende op: boven de ingang van de gemeentediensten prijkt op de volle breedte een grote lichtreclame van de bankinstelling en het gebouw geeft zowel door zijn architecturaal concept als door zijn technische uniformiteit (cfr. verfkleur) als globale indruk één geheel te vormen, volledig beheerst door de BAC.

Nu is het zo dat gemeenten moeten vermijden het vertrouwen van de bevolking in de onpartijdigheid van het gemeentekorps te ondermijnen door te vermijden zich te laten vereenzelvigen of een idee van een zekere binding te creëren met een "gekleurd" lokaal. Ik wil u dan ook vragen kwestieus gemeenteraadsbesluit grondig te onderzoeken in het kader van deze bemerking." 

We weten ondertussen allemaal wat er van de spaarbank BAC geworden is en wat hun actie "Spaar nu en win ..." heeft opgebracht.

BAC, de bank van de christelijke arbeidersbeweging, werd in 1993 BACOB. Daarna volgden Artesia, Arco, Dexia, Belfius, ...

In 2013 kenden we de bankencrisis en volgde een onbeslist en complex financieel schandaal.

De spaarders van toen wachten nog steeds vergeefs op hun zuurverdiende spaarcenten ...

In juli 1996 hebben we opnieuw te maken met een verzuilingsdossier en zijn drie gemeenteraden in één week nodig (5, 9 en 12 juli) om een gebouwencomplex 'Bankstraat 7' in Gullegem aan te kopen voor de realisatie van een ontmoetingscentrum tegen de prijs van 30.000.000 BF jegens volgende eigenaars:
  • CVBA "Coöperatieve van de Werkliedenbond" voor de prijs van 19.250.000 BF (de financiële toestand van de Coöperatieve was op het ogenblik van de aankoop niet rooskleurig volgens de balans gepubliceerd in het B.S.);
  • CVBA "BACOB" voor de prijs van 5.250.000 BF;
  • VZW "Vooruitzicht" voor de prijs van 3.000.000 BF;
  • VZW "Kristelijke Werknemers" voor de prijs van 2.500.000 BF.
Vier leden van de meerderheid moeten ik elk van de drie gemeenteraden de zitting verlaten omdat ze belang hebben in de zaak.

Het gemeentebestuur heeft iets met de Lode de Boningestraat.

Op 9 maart 2023 koopt de gemeente Wevelgem het gebouw "Dienstencentrum ACV" iets verderop in de Lode de Boningestraat, aan de overkant, nummer 22 met bijhorende grond voor 900.000 euro. 


Wie is de eigenaar die verkoopt?

Het onroerend goed behoorde oorspronkelijk toe aan de VZW 'Kristelijke Werknemers'. 

In 2019 werd de vzw 'Kristelijke Werknemers' ingebracht in de VZW 'BETER LEVEN', thans VZW 'KARBEEL', verkoper in deze. 

Er is nog geld, het blijft circuleren binnen de zuil terwijl de Arcopar-gedupeerden op hun honger blijven.


 

zondag 2 juni 2024

De Wijnberghoek in Wevelgem ... een nostalgische terugblik.

Je moet al bijna op tram 7 zitten met startplaats en haltes op de Wijnberghoek - dit is het geval voor mij - om deze nostalgische terugblik volop te smaken.

In heel wat vroeger geschreven stukjes verwijs ik naar de Wijnberghoek, waar mijn grootouders en ouders in de Roeselarestraat een bakkerij hadden. 

Een fragmentje uit Kleuter- en lager onderwijs (1954-1966) (hier klikken) :

"De “bewaarklasjes” doorloop ik in de Kleine Wijnbergstraat. In het 1ste kleuter (1957-1958) bij juffrouw Brigitte Staelens dacht ik, maar klasgenootje van toen, Françoise Mortier, zegt mij dat het juffrouw Henriette Delmotte was. In het 2de kleuter (1958-1959) bij juffrouw Jacqueline Defoor die met Nieuwjaar een zieke zuster verving en die de tweelingzus is van Jacques Defoor, mijn latere meester van het vierde leerjaar en in het 3de kleuter (1959-1960) bij zuster Serafien.
Later kom ik nog terug in de Wijnbergschool voor de "Fancy Fair", waarvan de opbrengst bestemd is voor de missies.

Onze overburen Zulma en Maria Donckels helpen mee met het organiseren van de Fancy Fair.
De ongetrouwde zusters Zulma en Maria leven samen met hun broer Michel, eveneens ongehuwd. Met hem speel ik regelmatig de priorpronostiek die we indienen bij coiffeur Lionel Vandenbroucke. Grote winsten zitten er niet in.

Er woont nog familie Donckels aan de overkant. Een andere broer Maurice Donckels is wel gehuwd en heeft 4 kinderen: Monique, onder wiens begeleiding we naar de Wijnbergschool gaan, Remi, Frans, die later permanent verantwoordelijke wordt in de jeugdclub Ten Goudberge, en Jacques, die nog naast mij zal zitten in de studiezaal van het Sint-Pauluscollege.
...
Op 25 maart 1961 doe ik mijn Eerste Communie op de Wijnberghoek in de tot noodkerk omgebouwde oude vlasschuur van Jules Heytens in de Wijnbergstraat.

Bron: Wibilinga via publicatie in De Geschiedenis van Wevelgem van Jules en Lieven Vervenne en Ludo Vanhove.

...

In het vijfde leerjaar word ik misdienaar op de Wijnberg, samen met Geert Vanhauwaert, Rik Bevernage en Patrick Deprez bij pastoor Maurits Lauwers en hulppriester-leraar Georges Messiaen, ook proost van de Chirojeugd.

Om beurt dienen we ’s morgens vroeg een week lang de mis, in het Latijn en met de rug naar het publiek, en op zondagnamiddag het Lof. Af en toe moeten we in de week een trouw of een begrafenis dienen en dan mogen we de nodige uren afwezig blijven van school, dat is altijd even mooi meegenomen.
Na een huwelijk wordt er door de misdienaars "gestropt". Het huwelijkspaar wordt bij het verlaten van de kerk door ons met een touw tegengehouden. Ze kunnen maar voorbij als ze ons een fooi geven.

...

Eén van de nieuwe misdienaars om de onze "lichting" te vervangen is Bernard Stragier. Zijn nonkels Frans en Marcel Stragier stellen op de hoek van de Roeselare- en Wijnbergstraat een gebouwtje ter beschikking dat ingericht wordt als “biljartkot”. Het wordt een verzamelplaats voor een aantal jongeren van de Wijnberg  maar eveneens voor volwassenen die er een partijtje biljart ondereen willen spelen. Ik ben een wekelijkse bezoeker en speler.
In de tweede helft van de jaren 60, het juiste jaar herinner ik me niet meer, schaffen ook wij ons een televisie aan. Hij wordt door Valère Mortier geleverd en “geïnstalleerd” op een zondag. Het eerste programma, uiteraard in zwart-wit, dat we zien zijn de Flinstones.

Vóór die magische zondag, gaan we af en toe naar Zorro of Rin Tin Tin kijken bij tante Mimi in de Wijnbergstraat of bij onze buurvrouw Bertha, de moeder van kunstenaar Lionel Holvoet “Nille Marente”.

Op een dag is daar een andere kunstenaar op bezoek, Antoon De Candt (1939-1966) en, na een spannende Zorro, zegt hij mij: “Ge zijt zo rood als een tomatte”."

In De zee van Ochotsk (hier klikken) van Danny Chambaere kom ik nog even terug op een voorvalletje in het derde bewaarklasje:

"Over het vijfde verhaal schrijft hij:
"Schliemans wraak" is het verhaal van de onzekerheid over de uitwerking van onze daden. Het vernederde jongetje wil weerwraak nemen op zijn pesters en treft, geheel ongewild, een onschuldig kind. Dan doet hij wat o zo menselijk is: hij schuift de zwarte piet door naar iemand anders die het in zijn ogen verdient om gestraft te worden."
 
Het verhaal moet zich afspelen in Wevelgem en de jonge "Schliemann" doet denken aan Danny zelf die van jongs af aan geboeid is door de geschiedenis van de Guldenbergabdij in zijn gemeente.
 
Elke Wevelgemnaar die Danny kent kan echter moeilijk geloven dat hij in staat zou zijn om tot een wraakoefening over te gaan zoals beschreven op het einde van het verhaal. Hoewel, meeloper "Commeyne" ("hij zou zelfs niet mogen deelnemen aan het kantonaal examen") verdient het wel om gestraft te worden.
 
Bovendien is inderdaad niets menselijks ons vreemd.
 
Ik heb het persoonlijk meegemaakt in het derde "bewaarklasje" bij zuster Serafien op de Wijnberghoek.
 
Samen met klasgenoot Johnny Staelens moest ik op de eerste verdieping een legodoos halen. Bovenaan de trap liet ik de doos per ongeluk vallen, alle legoblokjes kwamen met veel lawaai op de gelijkvloers terecht. Zuster Serafien kwam buiten gestormd en ik schoof de schuld in de schoenen van Johnny, die niet reageerde. Hij werd gestraft. Dubbel laf van mij, Johnny verdiende het niet om gestraft te worden, hij had me niets misdaan.
 
Later heb ik er Johnny nog over gesproken tijdens een van onze bijeenkomsten van het geboortejaar 1954. Hij herinnert zich niets meer en heeft er geen trauma aan overgehouden. Het blijft mij nog altijd een beetje achtervolgen."

Een fragmentje uit R.I.P. Marc Meulemeester (hier klikken):

"Marc zet zijn humaniorastudies verder in het atheneum van Kortrijk.
 
Hij is een speciale maar toffe gast, die in veel dingen een voorloper is en de eerste hippie wordt van de Wijnberghoek. We kijken naar hem op. Ik zie ons nog tafelvoetbal spelen in het pas geopende parochiaal centrum op de Wijnberg "den Tempel" in 1967, op de jukeboxklanken van Procol Harum, A Whiter Shade of Pale."


Zelfs in De belangrijkste overwinningen van Rik Van Looy (hier klikken) heb ik het over de Wijnberghoek:


"Begin jaren 60 werd ik supporter van Rik Van Looy, onder invloed van Lucien Staelens, de schoenmaker uit de Wijnbergstraat in Wevelgem.

Lucien kon echt lyrisch vertellen over de overwinningen van Rik II.

Als supporter van Van Looy kon je onmogelijk supporter worden van Merckx. Rik had tegenstanders van formaat gekend, Poblet, Anquetil, Van Steenbergen, De Bruyne, ... Eddy niet, althans volgens Lucien.

Ik liep rond met een petje van Van Looy en droomde ervan om als fietsende bakkerszoon ooit een groot wielerkampioen te worden. Ik had ook een petje van Anderlecht. Jammer dat ik die petjes niet bewaard heb. Een kampioen in het wielrennen of voetballen ben ik niet geworden.

Goeie herinneringen heb ik wel aan die mooie periode overgehouden."


Enkele fragmenten uit Sint-Aloysiuscollege Menen (hier klikken):


"Het derde laatste jaar in het Sint-Aloysiuscollege (1970-1971) is voor diegenen die het lager middelbaar hebben gevolgd in het Sint-Pauluscollege te Wevelgem tevens het eerste jaar in Menen.

Tijdens de grote vakantie van 1970 fiets ik samen met Geert Vanhauwaert enkele keren vanaf de Wijnberghoek langs de "Zevenkoten" en het "Moscou bos" aan het Duits kerkhof, richting Sint-Aloysiuscollege te Menen. We willen weten hoeveel tijd we er over zullen doen, het wordt iets van zeven minuten maar dan wel in koerstempo.

Honderden keren maken we gebruik van dit binnenbaantje. Vandaag is het niet langer mogelijk om op die manier Menen te bereiken.

...


Op zaterdagvoormiddag wordt nog les gegeven maar de verplichte avondstudie wordt in het laatste jaar afgeschaft.

In plaats van studie volgt, na de lessen, nu een dagelijkse stop in het "Brouwerietje" op de Wijnberghoek in Wevelgem, voor enkele biertjes en sigaretten en een partijtje biljart, samen met wijlen Luc Commeyne."


In Wijnbergse winkeliers, middenstanders, handelaars en landbouwers in de jaren 60-70 (hier klikken), volgend fragment over enkele boerderijen:


"De Wijnberghoek kende ook een aantal landbouwbedrijven. In het begin van de Ezelstraat had je aanvankelijk de vlasroterij Luyckx. Vader Luyckx werd vroeg weduwnaar met acht kinderen, de vlascommerce ging fel achteruit en de roterij werd een varkenskwekerij (later door Géry omgebouwd tot een motel,"Happy Day", en nu bestuurd door zijn zoon Charlie).

Wat verderop in de Ezelstraat, op de rechterkant, had je boer Elie Luyckx die nu nog altijd op de boerderij woont. Door de aanleg van de A19 kon je zijn boerderij niet meer bereiken vanaf de Ezelstraat, dit was enkel nog mogelijk vanuit Moorsele.

Het kruispunt (de Kruiskapel op die locatie is ondertussen verdwenen) voorbij met de Moorselestraat en nog steeds in de Ezelstraat had je de boerderij van Georges Devlies, nu uitgebaat door zijn zoon Jozef.

Nog verder in de Ezelstraat de boerderijen Wallecan en  Roelens (boer Eric stierf jong en onverwacht op zijn tractor in het veld)."



De Kruiskapel op de hoek van de Moorsele- en de Ezelstraat bestond reeds in 1823. De kapel werd gebouwd met dezelfde soort stenen als de koeienstal en het wagenhuis van de nabijgelegen hofstede Ter Hulst van de familie Devlies. 

De overlevering beweert dat de Kruiskapel werd opgericht om de hoornveeplaag, die in de 18de eeuw regelmatig opdook, te weren van de hofstede.

Het was één van de vele stopplaatsen die de bedevaarders aandeden tijdens hun bedevaart naar Dadizele in de maand mei.

In de jaren 1980 was deze kapel in zeer slechte staat en tijdens een felle storm in 1990 werd ze volledig vernield. Het beeld hangt nu in de woning van de hoeve Devlies.

Bron, ook van de foto: De Geschiedenis van Wevelgem van Jules en Lieven Vervenne en Ludo Vanhove.


In De broodrondes in Wevelgem (hier klikken) mocht de Wijnberghoek natuurlijk niet ontbreken:


"Boer Georges Devlies was een zeer gemakkelijk klant. Zelden was er iemand in huis, niets was op slot en je moest zelf oordelen hoeveel broden er in de bijkeuken op de frigo moesten gelegd worden, bruin of wit, dagvers of niet, gewoon aanvullen tot drie broden. De boerderij wordt nu nog steeds uitgebaat door zoon Jozef.
 
Het huis van Marc van "'t Vrie" (tegen de wijk "'t Vrije" in Moorsele) werd later met de grond gelijk gemaakt voor de aanleg van de A19. De tunnel in de Moorselestraat kwam er in de plaats. Marc was een stille man, een noeste werker met wie ik af en toe een praatje kon slaan. Zijn ouders in de Wijnbergstraat en zussen, o.a. Agnes, waren ook klant.

Tijdens de schoolvakanties kwamen daarbij de namiddagrondes, samen met ons vader en met de auto. Ik geloof dat er een beurtrol was met mijn oudste broer, een week maandag-woensdag-vrijdag en een week dinsdag-donderdag. Op woensdagnamiddag heb ik dikwijls het begin van "Kapitein Zeppos" en later "Johan en de Alverman" gemist, dat was balen. Er was wel op zondagnamiddag een herhaling maar je moest het op woensdag gezien hebben of de rest van je week was naar de knoppen.

In het begin was de bakkerij één week gesloten wegens jaarlijks verlof, later twee weken, zeker niet meer en in samenspraak met bakker Georges Vanlede, kwestie van de Wijnberghoek niet zonder brood te zetten. Dit jaarlijks verlof gebruikte mijn vader om grondige kuis te doen in zijn bakkerij. Voor ons was dat grote luxe, ons eens kunnen uitleven tijdens de vakantie zoals de leeftijdgenoten.

Er zijn weinig straten waar we geen klanten hadden, vooral op de Wijnberghoek. In het kluwen van de zijstraten van de Vrijheidsstraat, die uitgaven op de Moorsele- en Ezelstraat vonden we moeiteloos onze weg, anderen liepen er gegarandeerd verloren ... De klanten van de Kruishoek werden als een van de laatsten bediend. In de Menen-, Kortrijk- en Lauwestraat weinig of geen klanten, in de zijstraten van de Lauwestraat wel.

De verste klanten richting Kortrijk situeerden zich in de Guldensporenstraat, meer bepaald 30 en 30A, de families D'haene-Seynhaeve (ouders van Koen, die nog onze bakkerij heeft bezocht met de klas van meester Azou, mijn jongste broer Willem zat in dezelfde klas) en Debonne-D'haene, families afkomstig van de Wijnberghoek, vandaar."



Over Frans Soenen, mijn politieke vader die woonde in de Nachtegaalstraat, schreef ik twee stukjes, lees ze hier en hier.

Ook in mijn boek Verzet en collaboratie in de regio komt de Wijnberghoek verschillende keren ter sprake.

Hoe de Nachtegaalstraat op 4 augustus 1944 ontsnapt aan een bloedbad lees je hier en over de bezetter en bevrijder die de liefde vinden op de Wijnberghoek hier.

vrijdag 17 mei 2024

Van Valpo tot De Ranke

Sticker, mij bezorgd door Dirk Desmet.


Alles begint met Germain Jules Noffels, geboren te Wevelgem op 3 september 1899, uit de Hoogstraat in Wevelgem en zijn echtgenote Margareta Maria Grimonprez, geboren te Zillebeke op 30 januari 1897.

Ze starten een bierstekerij in Ieper tezamen met Elisa, de zus van Margareta, die gehuwd is met Michel Derieuw. Dit koppel zal later een café uitbaten aan het kerkhof in Wevelgem.

De zaak in Ieper is echter geen succes en eind 1923 verhuizen ze naar Wevelgem, naar de Wijnberghoek N°100.

De liefde voor de bierstekerij blijft sluimeren en hoewel Germain ook technisch een krak is (hij is een van de eersten in Wevelgem die zelf een radio maakt), begint hij samen met Margareta in 1930 een bierstekerij en limonadefabriek op hetzelfde adres.

Begin jaren 30’ wordt Germain ziek om uiteindelijk op 40 jarige leeftijd in 1939 te overlijden. Margareta zet de zaak verder onder de naam weduwe Noffels samen met haar broer Romaan die ook op de wijnberghoek woont, in de kleine Wijnbergstraat.

Margareta en Germain hebben slechts één kind, Irène, geboren in 1923. Ze is pas 16 jaar als haar vader sterft.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog draait de zaak op een laag pitje, mede omdat de suiker, die normaal bestemd is voor het maken van limonade, verkocht wordt op de zwarte markt en zo veel meer opbrengt dan als je er limonade mee zou maken, Later tijdens de oorlog wordt ook nog limonade gemaakt met sacharine, een kustmatige zoetstof.

Nog tijdens de oorlog leert Margareta een weduwnaar kennen, Victor Quaggiotto. Hij woont in Bissegem en zijn vrouw is gestorven op het vliegveld in Wevelgem tijdens het eerste bombardement.

Beiden zijn jonge veertigers als ze in 1943 huwen. Victor Quaggiotto is een gekende kunstsmid. De ornamenten aan het justitiepaleis te Kortrijk en de reling van de dijk te Oostende zijn enkele van zijn realisaties. Hij is ook de ontwerpen van het logo van rijwielclub het Vliegend Wiel te Wevelgem, organisator van Gent-Wevelgem.

Zijn zoon Oreste Mario, geboren te Padova (Italië) op 28 augustus 1930, zal later die smederij verder zetten in de Roeselarestraat te Wevelgem. Oreste huwt met Jacqueline Debonne en wordt ook leerkracht in de tekenschool, samen met o.a. Lionel Holvoet en Paul Vandendriessche.

Door met haar moeder en stiefvader mee te reizen naar Italië leert Irène er een jonge Italiaan kennen die niet veel later naar België zal reizen om met haar te huwen in 1948.

Napoleone Bacelle en Irène Stoffels met familie.

Het verhaal van deze jongeman, Napoleone Bacelle, is een apart verhaal.

Hij is geboren in 1919 en op de jonge leeftijd van 12 jaar begint hij te werken bij zijn oom die binnenschipper is op de rivieren Brenta en Po in Noord Italië, de streek van Padova (Veneto).

Op 20 jarige leeftijd wordt hij onder de wapens geroepen in het Italiaans leger onder het bewind van Mussolini. Niet met plezier, want de familie is eerder koningsgezind.

Hij vecht tijdens de oorlog onder andere in Joegoslavië tegen de Partizanen van Tito en na veel omzwervingen komt hij in Sicilië terecht in 1943. Daar wordt hij zwaargewond tijdens de landing van de Amerikanen op Sicilië. Na 6 maand revalidatie in een ziekenhuis op Sicilië kiest hij ervoor om als krijgsgevangene voor de Amerikanen in Algerije te gaan werken in de bevoorrading. Hij is er vrachtwagenchauffeur. Na de oorlog kunnen nog niet alle krijgsgevangen meteen naar huis, hij moet dan als krijgsgevangene nog aan de slag voor de Britten in Engeland bij de boeren in de streek van Cockermouth en komt pas in 1947 naar huis na 8 lange jaren van ontberingen en miserie.

Hij is op dat moment de Italiaanse politieke storm al lang beu en dat meisje uit België trekt zijn aandacht, voor hem is het ook een opportuniteit om Italië te verlaten.

Aangekomen in België, besluit hij samen met Irène de zaak van zijn overleden schoonvader Germain Noffels verder te zetten en te starten met het merk VALPO voor hun frisdranken, de bierstekerij wordt een gewone bierhandel.



Zoon Nino Bacelle experimenteert met het maken van bier vanaf 1981 en neemt samen met zijn broer Tonino de bierhandel en limonadefabriek over in 1986 na het overlijden van vader Napoleone. In 1989 stoppen ze de limonaderie en wordt de drankenhandel verdergezet door Tonino. Hierna gaat Nino in dienst bij een koeltechnische firma en brouwen wordt een hobby.

Nino Bacelle

Tonino Bacelle

In 1994 besluit Nino - na veel experimenten en proefbrouwsels - dat de tijd rijp is om een eigen bier te commercialiseren. Brouwerij Nino Bacelle ontstaat. Na een grondige studie beslist hij om in eerste instantie te brouwen in een andere brouwerij onder een huurformule. Er wordt gekozen voor een samenwerking met brouwerij Deca uit Woesten alwaar het eerste jaar meteen 9000 liter "Guldenberg" gebrouwen wordt.

In 1995 ontmoet Nino Guido Devos via bierproeversvereniging H.O.P. Guido is één van de stichters van deze vereniging en al jaren actief als amateurbrouwer.

Nino en Guido besluiten in 1997 kennis en krachten te bundelen en gaan samen in zee onder de naam brouwerij DE RANKE. De naam verwijst naar de hopplant, volgens hen de plant die het belangrijkste ingrediënt in bier levert: de hopbellen.

De Père Noël wordt gelanceerd als kerstbier en de XX Bitter wordt voor de eerste maal gebrouwen, een mijlpaal in de geschiedenis van de brouwerij.

In 2000 wordt Kriek De Ranke gecreëerd, een uniek kriekenbier dat ontstaat uit een samenstelling van een oud verzuurd bier op krieken en lambiek uit het pajottenland.

Na 11 jaren brouwen bij brouwerij Deca besluiten Nino en Guido in 2005 een eigen brouwerij  op te starten. Brouwerij De Ranke brouwt voortaan al zijn bieren in eigen brouwerij in de provincie Henegouwen te Dottenijs net op de taalgrens. Cuvée De Ranke, een versnijbier dat balanceert tussen zoet en zuur, wordt gecreëerd.

De jaarlijkse productie bedraagt in 2007 170.000 liter bier. Ongeveer 60% export (VS, Japan, Nederland, Groot-Brittannië, Zweden, Finland, Denemarken, Italië, Oostenrijk en Frankrijk).

In 2009 wordt Noir de Dottignies, het eerste echt donkere bier, op de markt gebracht, gekenmerkt door een rijke moutige smaak en ook een bittere toets typerend aan de brouwerij.

Daarnaast wordt ook een eerste maal een wet-hop bier gemaakt met superverse en ongedroogde hop (dit is alleen mogelijk tijdens de hopoogst). Dit bier zal later Hop Harvest genoemd worden.

In 2010 besluit Nino om van wat oorspronkelijk als hobby startte, een voltijds beroep te maken.

Saison de Dottignies wordt gelanceerd, een eerbetoon aan de oorsprong van de saison-stijl in de provincie Henegouwen waar de brouwerij gelegen is. Een licht en dorstlessend doordrinkbier.


In 2015 bedraagt de jaarlijkse productie 500.000 liter. Ongeveer de helft wordt geëxporteerd naar meer dan 20 landen.

Ondertussen werken er 6 mensen in de brouwerij en worden plannen gemaakt om uit te breiden tot 10.000 hl per jaar.

Dochter Lisa Bacelle en haar man Sander Vermeersch zetten binnenkort het werk verder.

donderdag 18 april 2024

De NMBS tijdens de Tweede Wereldoorlog

 


Een goede samenvatting van dit lijvig werk vind je op Belgium WWII, waaruit hierna geciteerd wordt :



Met 97.862 personeelsleden in 1944, was de NMBS het grootste bedrijf tijdens de bezetting in België. Binnen de politiek van het minste kwaad in het Belgische belang, werkte het bedrijf nauw samen met de Duitse bezetter maar leverde het tegelijk ook het verzet.
  • De Belgische spoorwegen en de NMBS vóór de Tweede Wereldoorlog

De geschiedenis van de Belgische spoorwegen begint met de politieke beslissing in 1834 die ervoor zorgt dat een jaar later voor de eerste maal een trein rijdt op Belgisch grondgebied - alsook voor de eerste maal op het Europese vasteland. De aanleg van spoorwegen is een politiek en economisch risico, maar groeit uit tot een van de grootste succesverhalen in de Belgische Industriële Geschiedenis. Vandaag bezit België een spoorwegnet dat tot een van de dichtste ter wereld behoort.

De Belgische spoorwegen komen in een stroomversnelling na de eerste ritten en begint ook de zoektocht naar privé-investeerders. Tot dan heeft het staatsbedrijf Chemins de fer de l'État Belge steeds ingestaan voor de aanbouw en exploitatie van spoorlijnen, maar de stemmen om privatisering blijven luiden. Dit wordt een succes. In 1870 overtreffen de privé-maatschappijen met hun 2.300 kilometer de staatsspoorwegen (860 km). Naar het einde van de 19de eeuw toe is er een omgekeerde tendens naar nationalisering. De Staatsspoorwegen nemen stelselmatig kleinere bedrijfjes over en voegt ze toe aan het nationale net. In 1912 baat de État Belge zo'n 5000 km spoor uit, de privé-maatschappijen nog maar 300 km.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog beleven de Belgische spoorwegen nog hoogtijdagen. Het dichte netwerk van spoorlijnen en buurtspoorwegen telt samen meer dan 7.000 kilometer spoor, wat bijdraagt aan een goede economie en een hoge mobiliteit van de bevolking. De Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog brengt echter een abrupt einde aan deze situatie. De inval zorgt ervoor dat de normale dienstregeling geheel wordt verstoord en het internationale verkeer wordt sterk ingeperkt. De stations worden onder streng toezicht gehouden, wat niet onlogisch is gezien er via het spoor veel aan smokkel en spionage wordt gedaan.

De staatsspoorwegen staan onder rechtstreeks toezicht van de minister van spoorwegen, maar hebben verder vrij veel autonomie. De structuur van het staatsbedrijf is echter erg problematisch en wordt geplaagd door politieke inmenging en corruptie. Er is weinig controle en zicht op de uitgaven van de maatschappij terwijl er wel een aanzienlijk deel van de staatskas heen gaat.

De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) wordt opgericht in 1926. Deze nieuwe parastatale, krijgt de opdracht het Belgische spoorwegnetwerk te exploiteren voor 75 jaren. Deze nieuwe maatschappij wordt beheerd als een privébedrijf, maar blijft sterk onder controle staan van de politiek (en de grootindustrie). De tarieven van de NMBS, grotere commerciële beslissingen en het beleid van de eigendommen moeten worden goedgekeurd door de regering; uitbreidingen van het spoorwegnetwerk en grote leningen door het parlement. 18 van de 21 leden van de raad van bestuur worden door de Koning benoemd en hebben de facto een politieke kleur of vertegenwoordigen de industrie.

De NMBS beheert op de vooravond van 1940 4.846 kilometer spoorlijnen en een park van 3.414 locomotieven en 110.000 goederenwagens en reizigersrijtuigen. De directeur-generaal is sinds maart 1933 Narcisse Rulot, geboren in 1883 in Clavier. Deze burgerlijk mijningenieur van de universiteit van Luik is vergroeid met het Belgische spoorwegbedrijf. In juni 1906 komt Rulot in dienst van de staatsspoorwegen in de werkplaats van Gentbrugge en hij zal geleidelijk opklimmen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt hij ingeschakeld bij de sociale hulp aan spoorwegpersoneel en vanaf 1917 leidt hij de vervoersdienst van het Nationaal Comité voor Hulp en Voeding. In 1925 krijgt hij een leidende functie bij de Compagnie du Chemin de fer du Congo en in 1928 wordt hij benoemd tot directeur van de dienst Materieel bij de NMBS. In maart 1933 bereikt hij de top als directeur-generaal van het bedrijf. En van zijn grote wapenfeiten voor de oorlog is de elektrificatie van de lijn Antwerpen-Brussel in 1935. Rulot is met andere woorden een technicus en een manager, gepokt en gemazeld binnen het Belgische spoorwegbedrijf.

Narcisse Rulot

De NMBS is in 1940 niet goed voorbereid op een vijandige bezetting. De zogenaamde Spoorwegnetcommissie heeft vooral plannen gemaakt voor de militaire rol van de NMBS bij een vijandige inval. De raad van bestuur voorziet wel dat in het geval van een bezetting haar bevoegdheden deels naar de directie mogen gaan. Maar men gaat voor 1940 altijd uit van het scenario van de Eerste Wereldoorlog, waarbij de directie de regering zou volgen en in onbezet België of het buitenland zou blijven opereren.

  • De werkhervatting van 1940
Tijdens de 18-daagse veldtocht, functioneert de NMBS onder het militaire opperbevel. Het bedrijf speelt de eerste week een grote rol in de militaire operaties, het evacueren van belangrijke gezagdragers en ambtenaren en voor vluchtende burgers. Na 16 mei 1940 valt het reguliere Belgische treinverkeer echter volledig stil. Ook worden ca. 13.500 ‘verdachte’ Belgen en ‘ongewenste of verdachte’ vreemdelingen naar Frankrijk getransporteerd, waaronder naar schatting 4000 tot 4500 Joden. Deze transporten vinden plaats binnen het Belgische wettelijke kader en zijn op geen enkele manier te vergelijken met de latere deportaties op bevel van de Duitse bezetter.

Op 19 juni 1940 neemt de directie de beslissing om het bedrijf terug op te starten. Ze geeft het personeel op 22 juni 1940 het bevel weer aan het werk te gaan. De directie neemt die beslissing zonder politieke dekking. De raad van bestuur zal pas in augustus 1940 weer samenkomen. Die beslissing is op dat moment onvermijdelijk en valt binnen het internationale oorlogsrecht (artikels 43 en 54 van de Conventie van Den Haag uit 1907) en het Belgische wettelijke kader (de wet-Bovesse en het Burgerlijk Mobilisatieboekje). Zowel de bevoorrading van de industrie als de voedselbevoorrading van de bevolking hangen af van de NMBS. Het volledige Belgische establishment dringt erop aan dat de treinen weer rijden. Het bedrijf is een essentiële schakel in de ruimere Galopin-doctrine, de economische samenwerkingspolitiek met de bezetter in het belang van België en haar bevolking. De Duitse Wehrmacht Verkehrs Direktion bekrachtigt met de Verordening van 14 augustus 1940 dat zij het beheer van het Belgische net overnemen. De bezetter installeert een vorm van direct bestuur en neemt zelfs delen van het bedrijfsbeheer van de NMBS over. De NMBS werkt dus samen met de bezetter in het belang van de Belgische bevoorrading. Het uitvoeren van Duits militair vervoer door de NMBS, is daarbij in principe toegelaten.
  • Militaire diensten voor de bezetter
Maar natuurlijk zijn er grenzen aan die samenwerkingspolitiek. De NMBS mag in principe niets doen wat tegen de ‘vaderlandse plicht’ ingaat. ‘Onvaderlands gedrag’ is echter nergens wettelijk omschreven. Twee zaken zijn hierbij belangrijk. Ten eerste mogen geen overmatige leveringen gebeuren aan Duitsland en geen overdreven winsten worden gemaakt. Ten tweede mag er geen rechtstreekse militaire steun verleend worden aan de bezetter, wat is verboden door artikel 115 van het SWB (economische collaboratie). Of zoals het vast comité van de raad van wetgeving het tijdens de bezetting zal uitdrukken: er mogen geen diensten worden geleverd ‘in het hoofdzakelijk of exclusieve politieke of militaire belang zijn van de bezetter’. Hier loopt het al vanaf het begin grondig mis. De NMBS voert van bij het begin van de bezetting ook Duitse transporten uit met een militair karakter. Dat is niet het gevolg van een expliciete besluitvorming, wel integendeel. De situatie groeit geleidelijk zonder dat de directie dat lijkt op te merken. Waarschijnlijk rond begin 1941 accepteert de directie en de raad van bestuur stilzwijgend – zonder expliciete beslissing – dat het bedrijf intussen volop militaire prestaties levert. Dit voldongen feit kan volgens de directie en de raad van bestuur niet meer teruggedraaid worden. De NMBS accepteert in feit dat ze niet bij machte is de aard of de inhoud van treinen in Duitse opdracht te controleren.

Dat standpunt leidt tot een escalatieproces. Zodra het principe stilzwijgend geaccepteerd is en de praktijk genormaliseerd, bestaan er geen begrenzingen noch remmen. Het is duidelijk dat de NMBS tal van militaire diensten verleent: transporten van troepen en militair materiaal (munitie, wapens, tanks, troepen en andere militaire leveringen), het herstel van Duits materieel na juni 1941 (de Duitse inval in de Sovjet-Unie), waaronder circa 40 Duitse locomotieven bestemd voor het oostfront in de centrale werkplaats van Mechelen en tot slot ook de ongecontroleerde levering van rollend materieel en ander treinmateriaal.
  • De deportatie
Er worden tussen 1941 en 1944 voor zover we weten 189.542 Belgische dwangarbeiders, 25.490 Joden, 16.081 politieke gevangenen en 353 Roma gedeporteerd naar het oosten. Dit gebeurt met Belgisch rollend materieel en Belgisch treinpersoneel, zij het wel telkens onder strikte Duitse controle. Het merendeel van de deportaties gebeurt met zogenaamde Sonderzüge of speciale treinen: treinen die volledig buiten de reguliere dienstregeling en het facultatieve verkeer vallen. Er is geen enkele strategische besluitvorming over deze deportatietreinen binnen de NMBS. De deportatietreinen worden nooit besproken voor het bestendig comité, de raad van bestuur of in de directieraad van de NMBS. De kans is zelfs groot dat de directieraad pas post factum, nadat de eerste deportatietreinen al rijden, geleidelijk op de hoogte werd gebracht van dit vervoer. Voor de NMBS, zijn de deportatietreinen niet meer dan een klein onderdeel van de veel ruimere militaire diensten. De stilzwijgende aanvaarding dat militaire diensten onvermijdelijk zijn, is essentieel voor de latere deportatietreinen.

De NMBS ontvangt betalingen voor de deportatietreinen van het Duitse Mitteleuropäische Reiseburo (MER) in Brussel en Berlijn. Dit toeristische bedrijf was tijdens de oorlog verantwoordelijk voor de coördinatie en financiële afhandeling van de deportatietreinen van raciaal vervolgden (Joden en Roma) en verplicht tewerkgestelden (dwangarbeiders), en zo goed als zeker ook van de politieke gevangenen. De NMBS ontving tijdens de bezetting 41.946.243 BEF van het MER-Brussel en 8.767.214 BEF van het MER-Berlijn. Er bestaat geen twijfel dat hiermee onder meer (dus niet uitsluitend) de deportatietreinen betaald werden.

Voor zover we weten, is er nauwelijks tot geen protest vanuit het bedrijf tegen de deportatietreinen. Hoewel dat voor ons vandaag moeilijk valt voor te stellen, bestond tijdens de bezetting een reële blinde vlek voor het belang van deze deportatietreinen. Ze werden beschouwd als onvermijdelijk en niet prioritair, in het geheel van de algemene samenwerkingspolitiek met de bezetter. 
  • Grenzen aan het minste kwaad?
De directie van de NMBS is zich er goed van bewust dat haar militaire diensten strafbare feiten zijn. Haar standpunt is echter, dat het bedrijf zich bevindt in een ‘feitelijke onmogelijkheid te weigeren’. Wanneer de NMBS deze diensten zou weigeren – zo luidt de redenering – zou de Duitse militaire bezetter haar bevelen gewoon hardhandig opleggen. Ontslag nemen of protesteren, zou betekenen dat de bezetter het personeel onder haar bevel zal verplichten te werken. Dit betekent eigenlijk concreet dat het bedrijf de militaire dienstverlening aan de bezetter beschouwt als een noodzakelijke prijs voor het behoud van het Belgische vervoer en de voedselbevoorrading. Klopt die argumentatie?

In 1940 is er inderdaad weinig tot geen manoeuvreerruimte om te onderhandelen. De Wehrmacht Verkehrs Direktion is in 1940 enkel in het Duitse verkeer geïnteresseerd. Niettemin probeert de directie zelfs op geen enkel moment een afsprakenkader op te stellen, met eventuele voorwaarden van de samenwerking. Directeur-generaal Rulot lijkt in 1940 voorstander van een zo groot mogelijke strategische aanwezigheidspolitiek van de NMBS. Hij lijkt daarbij geen enkele rekening te houden met het potentiële gevaar van militaire prestaties. In 1942, wanneer de Jodendeportaties starten, bestaat die grotere manoeuvreerruimte wel. Op dat moment is de afhankelijkheid van de Duitse bezetter tegenover de NMBS veel groter geworden. In 1942 of 1943 had de directie eventueel wel tegen militaire diensten of de deportatietreinen kunnen protesteren. Een dergelijk protest had de deportatietreinen hoogstwaarschijnlijk niet tegengehouden maar wel serieus kunnen vertragen.

  • Verzet en personeelsbeleid
Er ontstaat al snel een uitgebreid verzet binnen de NMBS. Na de oorlog worden 6.799 personeelsleden of 6,9% van het personeel erkend als verzetslid. Het georganiseerde verzet blonk vooral uit in sabotages en inlichtingen en was tot in de verschillende NMBS-directies vertakt. Er wordt financiële steun gegeven aan onderduikers, werkweigeraars en aan bepaalde verzetsgroepen. De directeur-generaal zendt in 1944 zelfs een plan aan Londen voor een nationale staking bij een geallieerde inval.

Ook de NMBS-directie gebruikt haar onderhandelingsmarge om fel te protesteren tegen bepaalde Duitse maatregelen, zoals de verplichte tewerkstelling in Duitsland of de integratie van Duits luchtafweergeschut in Belgische treinstellen. De NMBS gaat vanaf 1943 vooral in het economische verweer, door doelbewust de dienstverlening en productie te verlagen via dagelijkse vertragingen en kleine sabotages, massale fraude met de diensturen en rapporteringen en een massaal absenteïsme. In 1944 wordt in samenspraak met de Société Générale herstellingswerken aan bepaalde overgangsbruggen vertraagd. Ook worden er maar liefst 25.000 extra werknemers bij aangeworven, wat ook een uitvoering is van de politiek van het minste kwaad (namelijk: het onttrekken van arbeiders aan de tewerkstelling in Duitsland). De directie weigert verder ook personeel te ontslaan dat door het Duitse militaire gerecht is veroordeeld en of dossiers van gesanctioneerd personeel door te geven aan de Duitsers.

Het sociale beleid voor het personeel is voor de directie een absolute prioriteit. De belangrijkste hervorming van directeur-generaal Rulot, is de Sociale Dienst (februari 1941) die een uitgebreid netwerk van solidariteit en sociale steun aan het personeel invoert, inclusief ook opleidingen, vrijetijdsbestedingen en kindertehuizen. Deze Sociale Dienst wordt later ook gebruikt om steun te verlenen aan onderduikers en aan verzetsorganisaties. Ook is deze Sociale Dienst een serieus obstakel voor de collaborerende eenheidsvakbond Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UHGA). Tegelijk voert deze Sociale Dienst een paternalistische hervorming in van de wettelijke arbeidsverhoudingen, waarin de vakbonden worden uitgeschakeld en de werknemers volledig afhankelijk worden gemaakt van het bedrijf.
  • Directe impact van de oorlog
De oorlog heeft enorme gevolgen voor het bedrijf. Het laatste bezettingsjaar, hebben de spoorwegen zwaar te lijden onder bombardementen en sabotages. Onmiddellijk na de bevrijding, zijn nog maar 2916 kilometer spoorlijnen van de 4846 kilometer van 1940 operationeel. Het locomotievenpark van 3414 machines is gereduceerd tot 2371; het aantal wagens is gedaald van 110.000 eenheden tot 56.000. In totaal zijn 898 personeelsleden overleden door de oorlogsomstandigheden, zoals bombardementen of verzetsactiviteiten. De NMBS sluit 1944 af met een geaccumuleerd tekort van bijna 3000 miljoen BEF. Daarvan is 72,5% opgebouwd tijdens de vier oorlogsjaren. Die 72,5% staat dan ook nog los van wat de NMBS zelf de ‘bezettingskosten’ noemt: de kosten van het reguliere verkeer in Duitse opdracht binnen België, een deel van de Duitse beheerskosten van het Belgische net en de kosten van het herstel van rollend materieel dat in beslag genomen wordt. Ook het herstel van de infrastructuur zit niet in dat bedrag. De kost voor het herstel van deze schade, naar schatting 1132 miljoen BEF eind 1944, wordt als oorlogsschade door de Belgische staat gedragen. De NMBS schat zelf begin 1945 de totale bezettingskosten op 4926 miljoen BEF, waarvan 62,5% specifiek de kost is voor het uitvoeren van de reguliere transporten in Duitse opdracht binnen België.

  • Doorstart, zuivering en herinnering
De interne administratieve zuivering van de NMBS is zeer mild te noemen. In totaal worden 2060 NMBS-werknemers (2,1% van het personeelsbestand) gesanctioneerd. Vaak gaat het om een lichtere sanctie (loonverlies, schorsing). Voor een onbekend deel hiervan wordt de sanctie dan ook herroepen in de herzieningscommissies. De gerechtelijke bestraffing beperkt zich tot de duidelijke collaborateurs binnen de NMBS. Wel worden belangrijke leden van de directieraad weggezuiverd, waaronder directeur-generaal Rulot die een ‘ernstige vermaning’ krijgt en op non-actief wordt gezet tot zijn pensioen. Frappant detail is wel dat dezelfde Rulot enkele jaren later erkend wordt als gewapend weerstander voor de Nationale Koninklijke Beweging. De deportaties spelen geen enkele rol tijdens de zuiveringen en gerechtelijke onderzoeken. Ook in de verzetskranten of vanuit de vele klachten die vanuit het bedrijf werden verzameld tegen de directie, worden de deportatietreinen letterlijk nooit vermeld. Het illustreert wat wij ons vandaag nog maar moeilijk kunnen voorstellen, namelijk dat in die tijdsperiode, de samenwerking aan de deportatietreinen blijkbaar werd beschouwd als evident en onvermijdelijk, ook door het verzet. Hoewel de bestraffing voor reële fouten van leden van de directieraad onvermijdelijk was, worden op deze manier wel enkele individuele verantwoordelijken aangeduid om een breder kritisch zelfonderzoek te vermijden. De prioriteit ligt bij een snelle doorstart van het bedrijf, overigens ook opgelegd door de geallieerden na de bevrijding.

In de jaren na de bevrijding ontstaat al snel een sterke verzetsherinnering, waarbij de slachtoffers en verzetsleden binnen de NMBS op heel het bedrijf worden geprojecteerd. Zo ontstaat al snel het beeld van de NMBS als ‘verzetsbedrijf’. De nieuwe directie cultiveert dat beeld maar al te graag. Hoewel het eren van het verzet uiteraard een goede zaak is, blijkt het tegelijk een strategie om de pagina van de bezetting heel snel om te slaan. Met name de uitvoering van de deportaties kan zo geen deel worden van het collectieve geheugen en wordt geleidelijk vergeten.
  • Bibliografie

https://www.senate.be/home/sections/geschiedenis_en_erfgoed/NMBS-SNCB/CegeSoma-eindrapport-voorlopig.pdf

Dirk Luyten, 'De NMBS als werkgever’, in Bart van der Herten, Michelangelo Van Meerten, Greta Verbeurgt (eds.), Sporen in België - 175 jaar spoorwegen, 75 jaar NMBS, Leuven, 2001, 272-301.

Van Heesvelde Paul, ‘«Vous considérant, M. le directeur général, comme le père de la grande famille du rail». Les relations sociales à la SNCB pendant la Deuxième Guerre mondiale’, in Travailler dans les entreprises sous l’occupation, Franche-Comté, 2007, 470-484.

Van Heesvelde Paul, ‘Au service de deux maîtres. La reprise du travail à la SNCB en 1940’, in Marie-Noëlle Polino (éd.), Une entreprise publique dans la guerre. La SNCF, 1939-1945, Paris, 2001, 105-121.

Van Heesvelde Paul,’Räder müssen rollen für den Sieg. L’exploitation ferroviaire durant la Seconde Guerre Mondiale’ / ‘Räder müssen rollen für den Sieg. Spoorwegexploitatie tijdens de Tweede Wereldoorlog’, in: Bart van der Herten, Michelangelo Van Meerten, Greta Verbeurgt (eds.), Le temps du train: 175 ans de chemins de fer en Belgique. 75e anniversaire de la SNCB / Sporen in België - 175 jaar spoorwegen, 75 jaar NMBS, Leuven, 2001, 182-199.

Nico Wouters, Bezet bedrijf. De oorlogsgeschiedenis van de NMBS, Tielt, 2023 ; Le rail belge sous l’occupation. La SNCB face à son passé de guerre, Tielt, 2024.